Een student had eens college in
filosofie waarin de discussie centraal stond over het bestaan van God.
De professor presenteerde de volgende logica:
“Heeft iemand in deze klas God gehoord?” Niemand antwoordde.
“Heeft iemand in deze klas God aangeraakt?” Weer antwoordde
niemand.
“Heeft iemand in deze klas God gezien?”
Toen iedereen voor de derde maal stil was, concludeerde hij: “Dan
mogen we dus vaststellen dat er gèèn God
bestaat.”
De student dacht een paar seconden na, en vroeg toen of hij hierop
mocht reageren. Benieuwd naar het antwoord van de student, gaf de
professor toestemming. De student stond op, ging voor de klas staan en
stelde zijn medestudenten de volgende vragen:
“Heeft iemand in deze klas de hersenen van de professor
gehoord?” Stilte.
“Heeft iemand in deze klas de hersenen van de professor
aangeraakt?” Absolute stilte.
“Heeft iemand in deze klas de hersenen van de professor
gezien?”, besloot de student.
Toen niemand in de klas antwoord durfde te geven, concludeerde de
student:
“Uitgaande van de logica van onze professor, mogen we dus
vaststellen dat onze professor geen hersenen heeft"
|
|