Er waren eens kleine, houten mensjes. Elk houten mensje was gesneden
door de houtsnijder Eli. Vanuit zijn werkplaats op de heuvel kon je hun
hele dorp overzien.
Elk mensje was anders. Sommigen hadden grote neuzen, andere grote ogen.
Sommigen waren lang en anderen juist weer korter. Sommigen van hen
droegen hoeden, sommigen jassen. Maar ze waren allemaal gemaakt door
dezelfde houtsnijder en ze woonden allemaal in hetzelfde dorp.
En elke dag, de hele dag door deden ze hetzelfde: ze gaven elkaar
stickers. Op de straten en de pleinen…..overal kon je zien
dat
ze sterren en stippen op elkaar aan het plakken waren.
De mooie, kleine, houten mensjes, die met mooie gladde verf, kregen
altijd sterren. Maar als het hout ruw was, of de verf afgebladderd, dan
kregen ze stippen.
De talentvolle kleine, houten mensjes kregen ook sterren. Sommigen
konden grote stokken heel ver boven hun hoofd tillen of over grote
blokken springen. Anderen kenden moeilijke woorden of konden heel mooi
zingen. Die kregen allemaal sterren.
Maar anderen, die niet zoveel konden kregen stippen.
Punchinello was een van de anderen. Hij probeerde net zo hoog te
springen als anderen, maar hij viel altijd. Wanneer hij wilde uitleggen
waarom hij gevallen was, dan zei hij iets geks, want hij was ook niet
zo welbespraakt, dus gaven ze hem nog meer stippen.
Na een poosje had hij zoveel stippen dat hij niet meer naar buiten
durfde. Hij was bang om iets doms te doen, zoals zijn hoed vergeten, of
in een waterplas trappen. En dan zouden ze hem nog meer stippen geven.
Op het laatst had hij zoveel stippen dat men hem er soms, zelfs zonder
reden nog een bij op plakten.
“Hij verdient heel veel stippen.” De kleine houten
mensjes
waren het allemaal met elkaar eens. “Ja, veel stippen, want
hij
is geen goed klein, houten mensje.”
Na een poosje begon Punchinello het zelf te geloven. “Ik ben
geen
goed klein, houten mensje”, zei hij. Op sporadische keren dat
hij
toch naar buiten ging, hing hij wat rond bij andere kleine, houten
mensjes die ook veel stippen hadden. Hij voelde zich bij hun beter op
zijn gemak.
Op een dag ontmoette hij een klein, houten mensje zoals hij die nog
nooit had gezien. Ze had geen stippen, maar ook geen sterren. Ze was
gewoon een klein, houten mensje. Haar naam was Julia. En het was niet
zo dat ze haar geen stickers probeerden te geven…..maar ze
wilden gewoon niet blijven plakken. Sommigen bewonderden Julia omdat ze
geen stippen had en wilden haar juist daarom een ster geven. Maar die
viel er gewoon weer af. Sommigen keken op haar neer omdat ze geen
sterren had, dus wilden ze haar een stip geven. Maar ook die bleven
niet zitten.
“Zo zou ik willen zijn!”, dacht Punchinello.
“Ik wil
geen stickers meer.” Dus vroeg hij het stickerloze kleine,
houten
mensje hoe ze dat toch deed.
“Dat is makkelijk”, antwoordde ze. “Ik ga
elke dag
naar Eli.”
“Eli?”
“Ja, Eli, de houtsnijder. Ik zit vaak samen met hem in zijn
werkplaats.
“Waarom?”
“Waarom ga je dat zelf niet uitzoeken? Toe, ga de heuvel op.
Hij
is er.”
En het kleine, houten mensje zonder stickers draaide zich om en
verdween.
“Maar hij wil me vast niet zien!” schreeuwde
Punchinello
haar na. Maar Julia hoorde niets meer. Dus ging Punchinello weer naar
huis. Hij zat voor het raam en keek naar de kleine, houten mensjes die
druk bezig waren om stippen en sterren op elkaar te plakken.
“En toch is het niet goed,” murmelde hij in
zichzelf. En
hij besloot om tóch naar Eli te gaan.
Hij liep het smalle pad op de heuvel op en stapte de grote werkplaats
binnen. Zijn houten ogen werden groot toen hij het formaat van alles
zag. De kruk was net zo groot als hij. En als hij helemaal op het
puntje van zijn tenen ging staan, dan kon hij nog net over de werkbank
kijken. Er was een hamer die zo lang was als zijn arm. Punchinello kon
zichzelf horen slikken. “Ik blijf hier geen minuut
langer.”
Hij draaide zich snel om. Klaar om te vluchten.
Toen hoorde hij zijn naam.
“Punchinello?” De stem was diep en krachtig.
Punchinello stopte.
“Punchinello! Wat fijn om je te zien! Kom eens hier en laat
me je
eens bekijken.”
Punchinello draaide zich langzaam om en keek recht in het bebaarde
gezicht van de grote houtsnijder.
“U kent mijn naam?”zei het kleine, houten mensje.
“Natuurlijk. Ik heb je zelf gemaakt.”
Eli bukte zich, tilde hem op en zette hem op de werkbank.
“Mmm…”, zei de maker terwijl hij de
grijze stippen
inspecteerde. “Het lijkt erop dat ze je wat lelijke
merktekens
hebben gegeven.”
“Het was niet mijn bedoeling, Eli. Ik heb echt heel erg mijn
best
gedaan!”
“Och, lieve kind. Je hoeft tegen mij geen verantwoording af
te
leggen, hoor. Het kan mij niet schelen wat de andere kleine, houten
mensjes van je denken.”
“Nee?!”
“Nee, en het zou jou ook niet moeten schelen. Wie zijn dat,
die stippen en sterren geven? Dat zijn kleine,
houten
mensjes, net als jij. Wat zij denken doet er niet toe, Punchinello. Het
enige wat telt is wat ik vindt. En ik vindt je mooi en
speciaal.”
Nu moest Punchinello lachen. “Ik? Speciaal? Waarom? Ik kan
niet
hard lopen, ik kan niet springen, mijn verf bladdert af. Hoe kunt u mij
nou speciaal vinden?”
Eli keek Punchinello aan, terwijl hij zijn handen op de smalle houten
schoudertjes legde. “Omdat je van mij bent. Daarom vindt ik
jou
speciaal.”
Nog nooit had iemand op deze manier naar Punchinello gekeken, laat
staan zijn maker. Hij wist niet wat te zeggen.
“Ik heb er elke dag op gehoopt dat je zou komen”,
legde Eli
uit.
“Ik kwam doordat ik iemand ontmoet had zonder
stickers.”
“Dat weet ik. Ze heeft me over jou verteld.”
“Waarom blijven de stickers niet op haar zitten?”
“Omdat zij besloten heeft dat het belangrijker is wat ik
vindt,
dan wat anderen van haar vinden. De stickers plakken alleen als jij ze
dat toestaat.”
“Huh?”
“De stickers plakken alleen maar als jij ze belangrijk genoeg
vindt. Hoe meer je op mijn liefde vertrouwt, hoe minder je om de
stickers gaat geven.”
“Ik ben bang dat ik het niet helemaal begrijp.”
“Dat zul je wel, maar dat heeft even tijd nodig. Jij hebt
heel
veel stickers. Vooralsnog wil ik graag dat je elke dag even langskomt
zodat ik je er aan kan herinneren hoeveel ik om je geef.”
Eli tilde Punchinello van de werkbank en zetten hem terug op de grond.
“En denk eraan”, zei Eli terwijl Punchinello naar
de deur
liep, “jij bent speciaal omdat ik je gemaakt heb. En ik maak
nooit fouten.”
Punchinello stopte niet, maar hij voelde in zijn hart dat Eli het echt
meende.
En een stip viel af…….
Mogen al je stippen afvallen.
Max
Lucado
Vertaling:
©2003 Het
Zoutvat
|
|